Welke ontslagroutes zijn er?
Om een medewerker te ontslaan en de arbeidsovereenkomst te beëindigen zijn er verschillende routes. De meest voorkomende zijn:
- een einde met wederzijds goedvinden
- opzegging
- ontbinding
Verderop in het artikel besteden we aandacht aan deze routes.
Welke ontslaggronden zijn er?
De wet bevat een limitatieve opsomming van gronden waarop je als werkgever een ontslag kunt baseren:
- Bedrijfseconomische redenen
- Langdurige arbeidsongeschiktheid
- Frequent ziekteverzuim
- Disfunctioneren
- Verwijtbaar handelen of nalaten
- Gewetensbezwaren
- Verstoorde arbeidsverhouding
- Andere omstandigheden
- Cumulatiegrond: een combinatie van grond 3 tot en met 8 (6 uitgezonderd)
Is herplaatsing mogelijk?
Het uitgangspunt is dat een werkgever het ontslag van werknemers probeert te voorkomen waar dat mogelijk is. In dat kader geldt de eis dat ontslag, op basis van 1 van de redelijke gronden, alleen mogelijk is als herplaatsing in een andere, passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Het gaat hier om een inspanningsverplichting en niet om een resultaatsverplichting. Van een werkgever wordt verwacht dat hij de mogelijkheden voor herplaatsing actief onderzoekt; het UWV of de rechter beoordeelt of die inspanningen afdoende zijn geweest.
Het onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden is niet oneindig: uitsluitend bestaande vacatures of vacatures die binnen een redelijke termijn zullen ontstaan, moeten in het onderzoek worden betrokken. De redelijke termijn is gelijk aan de opzegtermijn en verschilt dus per werknemer.
Bij de vraag of herplaatsing mogelijk is, moet je ook kijken of scholing – gedurende de redelijke termijn – kan bijdragen aan die herplaatsing.
Einde met wederzijds goedvinden
Bij het einde met wederzijds goedvinden worden in onderling overleg afspraken gemaakt over de beëindiging, die vervolgens worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. De afspraken zijn een uitkomst van onderhandelingen tussen de werkgever en de werknemer. Zo is het bijvoorbeeld niet verplicht om de transitievergoeding te betalen (al gebeurt dit in de praktijk vaak wel).
Een werknemer heeft ná instemming met de beëindiging 14 dagen de tijd (zonder opgaaf van redenen) om op die instemming terug te komen. We noemen dit de bedenktermijn.
Als de bedenktermijn niet in de vaststellingsovereenkomst staat, geldt automatisch op grond van de wet een bedenktermijn van 21 dagen. Als een werknemer gebruikmaakt van de bedenktermijn, kan hij dat daarna gedurende een periode van 6 maanden niet opnieuw doen.
3 varianten van opzegging
Bij opzegging is sprake van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Opzegging komt voor in 3 varianten:
- opzegging met instemming van de werknemer
- opzegging na toestemming van het UWV
- opzegging wegens een dringende reden
Variant 1: opzegging met instemming
Opzegging met instemming van de werknemer is een rechtsfiguur die met de Wet werk en zekerheid (Wwz) is geïntroduceerd. De uitwerking van een opzegging met instemming lijkt in de praktijk sterk op het einde met wederzijds goedvinden.
Een juridisch fundamenteel verschil tussen de opzegging met instemming en het einde via een beëindigingsovereenkomst is dat bij opzegging op grond van de wet het recht bestaat op een transitievergoeding en bij een einde met wederzijds goedvinden niet. In de praktijk speelt dit onderscheid nauwelijks een rol: bij een beëindiging die in onderling overleg tot stand komt, zal vrijwel altijd een afspraak gemaakt worden over een vergoeding, ongeacht of het ontslag formeel via opzegging of via een vaststellingsovereenkomst plaatsvindt.
Vanuit het perspectief van de werknemer is het goed om te weten dat bij de tussentijdse beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd géén aansluitend recht op een WW-uitkering bestaat als de arbeidsovereenkomst geen tussentijdse opzegmogelijkheid bevat. Het UWV kent in zo’n geval pas een WW-uitkering toe vanaf de datum waarop het contract voor bepaalde tijd zou zijn verstreken.
Net als bij het einde met wederzijds goedvinden via een beëindigingsovereenkomst heeft een werknemer ook bij instemming met een opzegging een bedenktermijn van 14 dagen en - wanneer de bedenktermijn niet is genoemd - een bedenktermijn van 21 dagen. Ook voor deze bedenktermijn geldt dat de werknemer hier eenmaal per 6 maanden een beroep op kan doen.
Variant 2: opzegging na toestemming van het UWV
Het wettelijk uitgangspunt is dat opzegging alleen mogelijk is na voorafgaande toestemming van het UWV. Die voorafgaande toestemming is niet nodig wanneer:
- sprake is van een dringende reden;
- de werknemer de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
- de opzegging plaatsvindt tijdens de proeftijd;
- de werknemer een bestuurder is van een BV of NV;
- de werknemer een geestelijk ambt bekleedt;
- de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft met een natuurlijk persoon en in het huishouden helpt of zorgverlener is.
Voor 2 van de ontslaggronden geldt dat het UWV vooraf toestemming moet geven om te mogen opzeggen:
- bedrijfseconomische redenen en
- langdurige arbeidsongeschiktheid
Een ontslagaanvraag op basis van bedrijfseconomische redenen toetst het UWV aan de Uitvoeringsregels. Bij een bedrijfseconomisch gemotiveerd ontslag heeft een werkgever relatieve vrijheid bij het bepalen binnen welke functies arbeidsplaatsen komen te vervallen, omdat de ontslagvolgorde wordt vastgesteld aan de hand van het afspiegelingsbeginsel.
Een ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt getoetst aan de Uitvoeringsregels Langdurige Arbeidsongeschiktheid. Het UWV verleent toestemming voor opzegging als een werknemer niet binnen 26 weken het eigen werk kan hervatten, ook niet in aangepaste vorm. Voor een aanvraag gebaseerd op langdurige arbeidsongeschiktheid heeft het UWV een (digitaal) formulier beschikbaar gesteld.
Opzegtermijn
Bij opzegging van de arbeidsovereenkomst moet een opzegtermijn in acht worden genomen. Op grond van de wet bedraagt de opzegtermijn voor een werknemer 1 maand. De opzegtermijn die de werkgever in acht moet nemen, is afhankelijk van de duur van het dienstverband, variërend van 1 maand bij een dienstverband tot 5 jaar en 4 maanden bij een dienstverband langer dan 15 jaar. De lengte van de opzegtermijn mag in onderling overleg verlengd worden, maar mag niet langer zijn dan 6 maanden. Bedraagt de opzegtermijn voor een werknemer langer dan 1 maand? Dan moet de opzegtermijn van de werkgever 2 keer zo lang zijn. Bij cao kan de opzegtermijn verkort worden.
Variant 3: opzegging wegens een dringende reden - op staande voet
Bij opzegging wegens een dringende reden, ook wel ontslag op staande voet genoemd, eindigt de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang. Omdat het ontslag op staande voet de meest ingrijpende sanctie is die het arbeidsrecht kent, is voorzichtigheid en terughoudendheid geboden. Alle voorwaarden waar een ontslag op staande voet aan moet voldoen, worden in de rechtspraak zorgvuldig getoetst.
Ontbinding
Zowel de werkgever als de werknemer kan de kantonrechter verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Voor de werkgever geldt dat dit kan op één van de limitatief in de wet opgenomen ontslaggronden.
De werknemer kan ontbinding vragen wegens een verandering van omstandigheden; hij is dus niet gebonden aan 1 specifieke wettelijke grond. Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, wordt vastgesteld op welke datum de arbeidsovereenkomst eindigt. Normaal gesproken wordt bij het vaststellen van die einddatum de opzegtermijn in acht genomen.
Opzegverboden - wanneer mag je niet ontslaan?
De wet kent een aantal opzegverboden. Een opzegverbod houdt in dat wegens een bepaalde reden of tijdens een bepaalde periode de arbeidsovereenkomst niet kan worden opgezegd. Met deze opzegverboden worden bepaalde groepen van werknemers beschermd vanwege hun hoedanigheid (bijvoorbeeld lid van de vakbond) of tijdens hun hoedanigheid (bijvoorbeeld gedurende arbeidsongeschiktheid). Een arbeidsongeschikte werknemer kan niet worden ontslagen op grond van bedrijfseconomische redenen. De enige uitzondering is de algehele sluiting van de onderneming.
Transitievergoeding
Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan 1/3e maandloon (inclusief bepaalde vaste en variabele loonbestanddelen) per gewerkt dienstjaar. De maximale transitievergoeding bedraagt per 1 januari 2024 € 94.000 bruto, of een jaarsalaris, indien het jaarsalaris van de werknemer hoger ligt dan € 94.000 bruto.
Onder een beëindiging op initiatief van de werkgever wordt ook verstaan het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Ook een werknemer die terecht op staande voet wordt ontslagen, heeft in principe recht op een transitievergoeding. Alleen bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten heeft een werknemer géén recht op een transitievergoeding; bij een ontslag op staande voet is niet per definitie sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten.
Het recht om een transitievergoeding te vorderen, vervalt 3 maanden na de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De werknemer die meent recht te hebben op een transitievergoeding moet binnen die termijn een verzoek bij de rechter indienen.
Billijke vergoeding
Bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever heeft de werknemer – naast de transitievergoeding - recht op een billijke vergoeding. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is (bijvoorbeeld) sprake als er wordt opgezegd terwijl er een opzegverbod geldt, als bewust een verstoorde arbeidsverhouding wordt veroorzaakt om daarna te kunnen ontbinden of wanneer een ontslag op staande voet ten onrechte wordt gegeven.
Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt (onder meer) gekeken naar de volgende de omstandigheden:
- of loon is doorbetaald zonder dat de werknemer gewerkt heeft;
- de financiële positie van de werkgever;
- in hoeverre de werkgever zijn verplichtingen (bijvoorbeeld in het kader van de re-integratie of ten aanzien van scholing) richting de werknemer na is gekomen;
- de leeftijd van de werknemer;
- de lengte van het dienstverband
- dat de werknemer een te kort dienstverband heeft om aanspraak te maken op de transitievergoeding;
- de kansen op de arbeidsmarkt en voorzieningen die de werkgever in dat kader heeft getroffen;
- hoe lang het naar verwachting zal duren voor de werknemer ander, vervangend werk zal vinden.
Een belangrijk neveneffect van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is dat een werkgever geen beroep kan doen op een overeengekomen concurrentie- of relatiebeding.
Gefixeerde schadevergoeding
Als bij de opzegging niet de juiste opzegtermijn in acht wordt genomen, is sprake van een 'onregelmatige opzegging'. Degene die door de te korte opzegtermijn wordt benadeeld, heeft in zo’n geval recht op een gefixeerde schadevergoeding. Die schadevergoeding is gelijk aan het loon over de periode van de opzegtermijn die niet in acht is genomen.
Bij een ontslag op staande voet dat door de rechter wordt vernietigd, kan sprake zijn van een samenloop van de transitie-, billijke én gefixeerde schadevergoeding:
- transitievergoeding ➔ het ontslag vindt plaats op initiatief van de werkgever
- billijke vergoeding ➔ de werkgever heeft ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten
- gefixeerde schadevergoeding ➔ de opzegtermijn is niet in acht genomen
Aanvechten ontslag
De werknemer die het niet eens is met de opzegging van de arbeidsovereenkomst, kan dit aanvechten bij de kantonrechter en daarna in hoger beroep gaan bij het gerechtshof en de Hoge Raad. De reden om het ontslag aan te vechten kan bijvoorbeeld zijn dat is opgezegd in strijd met een opzegverbod, zonder toestemming van het UWV of zonder instemming, waar die wel nodig was.
De werknemer kan de rechter verzoeken de opzegging te vernietigen (zodat de arbeidsovereenkomst doorloopt), een billijke vergoeding toe te kennen (waarbij dan de arbeidsovereenkomst beëindigd blijft) of de werkgever te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen (waarbij een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand komt).