Op 14 januari 2021 werd de ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’ door de Eerste Kamer aangenomen. Vanuit het pensioenakkoord moet deze wet met name meer maatwerk mogelijk maken in het arbeidsvoorwaardelijk pensioen. Met terugwerkende kracht gingen hiervoor per 1 januari 2020 een verruiming van het verlofsparen en een drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) in. Het onderdeel ‘bedrag ineens’ is nog niet in werking getreden.
Verlofsparen
Vanaf 1 januari 2021 kunnen werknemers 100 weken in plaats van 50 weken fiscaal vriendelijk verlof sparen. Ze kunnen het verlof sparen bovenop het wettelijke verlof voor bijvoorbeeld extra vakantie, zelfs een sabbatical, om- en bijscholing of mantelzorg. Verder kunnen ze met de gespaarde verlofweken eerder met pensioen gaan. Het opgebouwde verlof kunnen werknemers op verschillende momenten tijdens hun loopbaan (deels) opnemen. Werkgevers hoeven geen loonheffing af te dragen als het gespaarde verlof onder de 100 weken blijft.
Secundaire arbeidsvoorwaarde
In een eventuele cao voor je branche kan een mogelijkheid tot extra verlosparen staan om bijvoorbeeld vervroegd uittreden beter mogelijk te maken.Is dat niet het geval dan kan de mogelijkheid tot verlofsparen als secundaire arbeidsvoorwaarde aan je werknemers aanbieden. Zo maak je jezelf als werkgever aantrekkelijker, wat geen overbodige luxe is op deze zeer krappe arbeidsmarkt.
Bovenwettelijke verlofdagen
In principe vervallen bovenwettelijke verlofdagen vijf jaar na het kalenderjaar van opbouw. Een cao met een mogelijkheid tot verlofsparen zal als het goed is aangeven dat dit niet gebeurt. Heb je zelf individuele arbeidsovereenkomsten of een personeelsregeling met de optie tot verlofsparen, dan is het belangrijk om te vermelden dat de verlofdagen niet na vijf jaar vervallen. Het gevaar dreigt anders dat werknemers de gespaarde verlofdagen bijvoorbeeld niet kunnen gebruiken om eerder met werken te stoppen.
Extern onderbrengen
Bij een faillissement van de werkgever is de werknemer meestal zijn gespaarde verlofdagen kwijt. Het kabinet zou daarom onderzoeken of en hoe het extern onderbrengen van het verlofsaldo bij derde partijen zoals een bank of verzekeraar mogelijk is. Minister Schouten voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen concludeerde eind maart dit jaar dat het onderbrengen van verlofsparen bij externen te veel problemen met zich mee brengt. Vooral de kosten van uitbesteding wegen daarbij volgens haar zwaar. De minister liet het daarom aan werkgevers en vakbonden om de mogelijkheden verder te onderzoeken.
RVU-drempelvrijstelling
Een ander onderdeel van de ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’ is de RVU-drempelvrijstelling. Als werkgever moet je een eindheffing van 52 procent afdragen over een uitkeringsregeling voor vervroegd uittreden (RVU).
Van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025 geldt hiervoor een vrijstelling tot aan een drempelbedrag. Werknemers hebben daarop recht als je ze de RVU-uitkering toekent in de (uiterlijk) 36 maanden direct voorafgaand aan het door hen bereiken van de AOW-leeftijd. Gaat de uitkering minder dan 36 maanden voor de AOW-leeftijd in, dan geldt de vrijstelling alleen nog voor de resterende maanden. De RVU-drempelvrijstelling moet met name een inkomensgat tegengaan voor werknemers die niet tot hun AOW-leeftijd kunnen doorwerken.
Vrijgesteld bedrag in 2022
De RVU-drempelvrijstelling is maximaal het nettobedrag van de AOW-uitkering voor alleenstaande personen, dat geldt op 1 januari van het jaar van de uitkering. Ze wordt jaarlijks herzien. Het bedrag van de tijdelijke drempelvrijstelling voor een RVU is 1874 euro bruto (netto 1312 euro) per maand voor 2022. Het maximale (bruto-)drempelbedrag voor drie jaar bedraagt momenteel dus 67.464 euro (36 maanden x 1874 euro).
Bedrag ineens
Het derde onderdeel van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is het ‘bedrag ineens’. Dat betekent dat alle pensioendeelnemers de mogelijkheid krijgen om een bedrag ineens op te nemen op de pensioeningangsdatum of in februari volgend op het jaar waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt (uitgestelde uitbetaling). Het bedrag mag maximaal 10 procent van het totale ouderdomspensioen zijn. Dit biedt deelnemers meer keuzevrijheid en maatwerk.
Uitstel vanwege complexiteit uitvoering
De invoering van het bedrag ineens heeft nog niet plaatsgevonden en is opgeschoven naar 1 juli 2023. De pensioenuitvoerders hadden aangegeven dat een uitgestelde uitbetalingsmoment bij het bedrag ineens voor teveel complexiteit voor hun administratie, communicatie en keuzebegeleiding zou zorgen. De Eerste Kamer vroeg de regering daarom tijdens de behandeling van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen om met de pensioenuitvoerders te kijken welke aanpassingen van de wet noodzakelijk zijn om de complexiteit te verminderen. Dit heeft geleid tot het wetsvoorstel herziening bedrag ineens dat momenteel bij de Tweede Kamer ligt.